Op 5 april 2019 heeft de Hoge Raad een zeer relevante uitspraak gedaan inzake vergoedingsrechten bij consumptieve bestedingen.
Wat was er aan de hand?
Man en vrouw zijn in 1985 met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. De vrouw krijgt zowel in 2002 als in 2004 als in 2006 een bedrag van € 10.000 netto onder uitsluiting geschonken van haar ouders. Het bedrag van € 30.000 is overgeboekt naar de gezamenlijke bankrekening. Het bedrag van de schenkingen is besteed aan de huishouding, vakanties en consumptieve uitgaven. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Bij de scheiding eist de vrouw haar € 30.000 terug. Volgens de man geldt: ‘op is op’ en kan er daarom geen sprake van zijn dat de vrouw recht heeft op een vergoeding.
Wie heeft gelijk? Kunnen consumptieve bestedingen aanleiding zijn voor een vergoedingsrecht?
De Hoge Raad heeft beslist dat de vrouw een vorderingsrecht heeft op de gemeenschap, ook als de gelden zijn geconsumeerd. Het is aan de man om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan het vergoedingsrecht van de vrouw op de gemeenschap niet ten gelde kan worden gemaakt. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn als:
- uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de vrouw zijn voldaan;
- er is afgesproken dat de vrouw met betrekking tot bepaalde uitgaven van de gemeenschap geen aanspraak op vergoeding heeft, ook al zijn die uitgaven geheel of ten dele gefinancierd uit haar privévermogen;
- de vrouw minder heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe ze gehouden was.
De man heeft geen van deze situaties kunnen bewijzen. De vrouw heeft bij de echtscheiding recht op een bedrag van € 30.000 uit hoofde van een vergoedingsrecht in verband met de onder uitsluiting verkregen gelden. Met deze uitspraak maakt de Hoge Raad een eind aan de zeer uiteenlopende uitspraken ten aanzien van vergoedingsrechten en consumptieve bestedingen.