Verkeerd uitvoeren van het periodiek verrekenbeding

Wij hebben in onze artikelen al vaker stilgestaan bij verrekenbedingen die zijn opgenomen in de huwelijkse voorwaarden. Recent heeft het hof Den Bosch uitspraak gedaan in een zaak waar het duidelijk is geworden dat periodiek verrekenen ook echt verrekenen dient te zijn met! onderbouwing.

Hof Den Bosch van 9 juni 2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:1737
Bij het tussentijds uitvoeren van een periodiek verrekenbeding gelden aandachtspunten. De uitspraak van het Hof Den Bosch van 9 juni 2020 geeft een aantal aandachtspunten die hierbij in acht genomen moeten worden. In deze uitspraak gaat het om de afwikkeling bij de scheiding van het periodieke verrekenbeding dat is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden van de man en de vrouw. Door de man en de vrouw zijn jaarlijks schriftelijke verklaringen ondertekend dat periodiek is verrekend conform de huwelijkse voorwaarden. Aan deze zogenaamde ‘Verrekenverklaringen’ liggen echter geen berekeningen ten grondslag. De vrouw stelt zich bij de scheiding op het standpunt dat aan de periodieke verrekenplicht niet is voldaan. Zij beroept zich op art. 1:141 lid 3 BW (bewijsvermoeden). Zoals hiervoor behandeld kan in situaties waarbij verzuimd is periodiek te verrekenen, in beginsel gesteld worden dat alle bezittingen tot stand zijn gekomen met ‘te verrekenen vermogen’ en voor wat betreft de waarde gemeenschappelijk zijn. De man is het daar niet mee eens. Volgens hem blijkt uit de ‘Verrekenverklaringen’ dat hij en de vrouw een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten over de verrekening. Het Hof stelt de vrouw in het gelijk. Op basis van de tekst van de huwelijkse voorwaarden gaat het bij de vaststelling van de periodieke verrekening om een daadwerkelijke rekenkundige exercitie waarbij partijen verschillende rekenkundige grootheden hadden moeten vaststellen.